Laurens van der Zee
Te gast in Wageningen – hoe voelt dat?
Laurens van der Zee, stadsdichter (bij de presentatie van ‘Te Gast in Wageningen’, een publicatie van het Comité Open Monumentendag Wageningen, 12 september 2014)
Dames en heren, de titel van het boek ‘Te Gast in Wageningen’ raakt me want ik roep daar al jaren dingen over. Ik weet niet of het uitmaakt maar ik kan het toch niet laten. Wat betreft de horeca ben ik blij dat anderen dat doen want daarvoor staan mijn handen verkeerd. Ik heb dat verwoord in ‘Had ik een hotel’, een van de gedichten die ik vorig jaar heb geschreven voor het jubileumboek bij het veertigjarig bestaan van de Rijn IJssel Vakschool Wageningen, getiteld ‘De keuken van Rijn IJssel – 40 jaar heerlijke carrières en prachtige recepten’:
Had ik een hotel
Had ik een hotel, help!
Want tot in de steentijd terug
had niemand in mijn kring een hotel.
Dat wordt dus huilen, dikke, dikke tranen
en wensen nooit geboren te zijn, je kent dat wel.
Kan ik het helpen dat ik geen hotel-gen heb?
Evengoed fantastisch dat ze er zijn
want ik ben er zo weinig
dat het steeds weer vakantie is.
Tot zover dan mijn weinig substantiële bijdrage aan de wereld van de hotels en logementen die het onderwerp is van het nu te presenteren boek. Er zit echter nog een andere kant aan, namelijk die van de uitstraling van Wageningen in het algemeen. Ofwel, hoe voelt het om ‘Te gast in Wageningen’ te zijn? Willen we dat eigenlijk wel? Hoe ervaren anderen onze stad? Zien ze haar zitten, letterlijk en figuurlijk? Worden onze folders en website ‘Proef Wageningen’ serieus genomen of is het allemaal dweilen met de kraan open? Mijn gedachten daarover heb ik in 2010 in een column uiteengezet. Graag lees ik daaruit een ingekorte en bewerkte passage. Die column heette ‘De schil verstikt de vrucht – over de onzichtbaarheid van Wageningen’:
[ … ] Er loopt een belangrijke weg door de stad, de N 225, van Arnhem naar Utrecht. Ik ben hem eens alsof ik een vreemde was per fiets en per auto gegaan, Wageningen in en er weer uit. Dat heb ik ook gedaan vanaf het Lexkesveer en over de Grebbedijk. Dat was niet gezellig, het leek wel of het Wageningen niks kon schelen of ik in de buurt was of niet. Je hebt van die stripverhalen van Lucky Luke, die cowboy die in het Wilde Westen alsmaar boeven vangt. Als ie op zijn trouwe paard zo’n onguur stadje nadert zie je altijd een plaatsnaambord met een gier erop. Meestal zitten er kogelgaten in. Er staan ook altijd heel ongastvrije leuzen op die borden. En toen ik onze stad binnenkwam kwam spontaan ook zo’n leus bij mij op: “Vreemdeling, als je ‘Wageningen’ kunt lezen ben je te dichtbij!”. Neem een fietsende toerist of een zwaar bepakte kampeerder, of een miljonair die eens rondkijkt waar ie zijn centen zal investeren. Wat gebeurt er uit de kant van Renkum of uit de Betuwe via het Lexkesveer als Wageningen je bestemming is? In een hooghartig zwijgen word je onderaan de Wageningse Berg die hele bult opgestuurd en aan de andere kant er weer af, om bij het centrum te komen. Terwijl je als Rhenen of Opheusden je bestemming is, uiterst hoffelijk onderlangs de berg wordt geleid, langs die schitterende uiterwaarden, over de Veerweg en over die prachtig vlak liggende Grebbedijk. Dan kun je de kerktorentjes van Wageningen bijna aanraken! Maar het is duidelijk dat we dan nog steeds liever niet hebben dat je binnenkomt, want de eerste aanduiding van een aardig restaurant of cafeetje, of iets over het interessante van Wageningen, moet nog worden bedacht. En als er al een pijl komt met ‘tourist information’, dan staat meestal het paaltje scheef – de droefheid ten top! – en houden die bordjes ergens in de stad gewoon op.
Ja, die vreemdeling die Wageningen binnenkomt – dáár zouden we eens een prijsvraag over moeten maken, een opstelwedstrijd “Wageningen door de ogen van de ander”! “Vreemde ogen dwingen”, zeggen ze, welnu, laat ze ons maar eens een spiegel voorhouden. Die vreemdeling dus, ontzettend rijk of met vreselijk zin in koffie, een opleiding of cultuur, of met een zere kies, die nadert dus onze lieve stad en er is niemand die het woord tot hem richt. Vanuit Renkum heeft ie bij de ingang van de stad voor het stoplicht kunnen mijmeren over de vergankelijkheid der dingen, treffend uitgebeeld door die permanente ruïne van Kirpestein, en als ie dan met z’n auto verder sukkelt in een golf van onbekende kleur is rechts het busstation en links een sombere rij flats en winkels uit de jaren ’60. Dat is de wederopbouwtijd, toen er vooral snel en meestal lelijk moest worden gebouwd. Die vier blokken flats doen mij altijd denken aan nachtportiers die ongewenste klanten weren, ofwel, in dat prachtige Vlaams, ‘buitenwippers’. Dát zijn het, buitenwippers! Ook hier niets of niemand met een aanmoediging om die buitenwippers te trotseren en bijna tegen beter weten in op zoek te gaan naar iets aardigs.
Kwam je van de andere kant, uit Rhenen, dan heb je eerst heel landelijk langs de rand van het Binnenveld gereden, daarna ben je over die mooie Lawickse Allee Wageningen binnengekomen. En daar had je bijna, bijna onze stadsgracht kunnen zien, hij ligt daar maar een paar meter van de N225 af. Oh wat zijn we zijn trots op onze gracht! We onttrekken hem op het punt waar de meeste mensen langskomen aan het oog door hem te laten dichtgroeien met struiken, bomen, muurtjes en geparkeerde auto’s. Hoezo ‘Vestingstad Wageningen’, en wat valt er eigenlijk te proeven aan die stad? De hoogste tijd dus, voor die opstelwedstrijd “Wageningen door de ogen van anderen”! Doet pijn, maar het doel is goed!
Tot zover mijn column uit 2010. Om het belang van die objectieve waarneming te onderstrepen sluit ik af met een toepasselijk gedicht Huur geen vriend uit die jubileumbundel De keuken van Rijn IJssel waarvoor ik, zoals gezegd, een aantal gedichten heb geschreven:
Huur geen vriend
Huur geen vriend.
Vraag een vreemde,
neem de duivels advocaat.
Laat een lamme, blinde, verlegene
een patser, een chef, een vrouw van de wereld
jou zoeken, jou vinden, betreden,
beproeven tot óver het randje.
Hef dan met hen het glas,
omarm ze,
en pers ze uit.
De ervaring van je gast is het goud van je toekomst.