Wat is een monument?
Monumenten laten ons zien hoe onze voorouders leefden. De overheid heeft zich tot taak gesteld dit verleden zichtbaar te houden en door te geven aan volgende generaties. Daarnaast worden monumenten vaak aantrekkelijk gevonden en dragen ze in die zin bij aan een prettige woon- of verblijfsomgeving. Nederland kent vier soorten monumenten: rijksmonumenten, provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten en dorpsgezichten. Rijksmonumenten zijn door de overheid gedefinieerd als gebouwen van vijftig jaar of ouder die moeten worden beschermd om ze voor toekomstige generaties te bewaren. De drie andere typen vallen niet onder de Monumentenwet, hiervoor gelden andere eisen en regels. In het algemeen geldt voor alle monumenten dat ze van belang worden geacht vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
De rijksoverheid beschermt ruim 62.000 monumenten, waarvan ruim 33.000 woonhuizen, zo’n 6500 boerderijen, ruim 3500 kerken, bijna 1250 molens, een kleine 1000 kastelen en landhuizen, ruim 1400 openbare gebouwen, 800 verdedigingswerken en 1400 archeologische monumenten.
Naast deze landelijke bescherming is er de Werelderfgoedlijst voor cultureel en natuurlijk erfgoed dat onvervangbaar en uniek is en beschouwd moet worden als eigendom van de hele wereld. En sinds 2014 bestaat het Europees Erfgoedlabel voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed dat voor alle Europeanen interessant en leerzaam is.
Als een object geen nationale betekenis heeft maar wel van plaatselijk of regionaal belang is, kunnen provincie of gemeente besluiten een bijzonder pand op hun eigen monumentenlijst te zetten. Er zijn ongeveer 40.000 provinciale en gemeentelijke monumenten. Alleen de provincies Noord-Holland en Drenthe kennen provinciale monumenten. Gemeentes leggen hun monumentenbeleid vast in een gemeentelijke monumentenverordening. In Wageningen zijn op dit moment 60 Rijksmonumenten en 405 gemeentelijke monumenten. De lijst van monumenten in Wageningen.
Soorten monumenten
In eerste instantie zullen veel mensen denken aan monumentale gebouwen als kastelen of paleizen. Er zijn echter nog diverse andere soorten monumenten. De variatie is enorm.
Woonhuizen; hofjes, landarbeidershuisjes, fabriekswijken, grachtenpanden, tuindorpen, villaparken en flatgebouwen. Stijl, architectuur, gebruiksopvattingen en sociale omgeving zijn hierbij van belang.
Verdedigingswerken; muren, wallen met grachten en poorten, dijken, bastions, forten, kazematten en inundatiegebieden. Bekende voorbeelden zijn de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.
Straatmeubilair; tot deze categorie behoren naast urinoirs en bushokjes ook lantaarnpalen, waterpompen, fonteinen en standbeelden.
Religieus erfgoed; hieronder vallen gebedshuizen van alle religies: kerken, kapellen, kloosters, abdijen, synagoges en moskeeën.
Openbare gebouwen; deze zijn meestal verbonden aan de verschillende overheden (rijk, provincie, gemeente en waterschappen). Hierbij kan worden gedacht aan raad- en stadhuizen, school- en universiteitsgebouwen, behuizingen van waterschap, dijkstoel of hoogheemraadschap. Deze gebouwen weerspiegelen vaak hun macht in een indrukwekkend uiterlijk.
Monumentaal groen; ook tuinen, parken en landgoederen kunnen beschermd zijn met een monumentale status; zelfs individuele bomen, die zeldzaam zijn of een speciale functie hebben, kunnen een monument zijn. Doolhoven en kerkhoven vallen hier ook onder.
Monumenten van ontspanning; tot deze categorie behoren herbergen en kroegen, (bad)hotels, muziektenten, musea, theaters en bioscopen.
Molens; molens vormen een aparte categorie, als een van de symbolen van Nederland. In feite zouden ze ook tot het Industrieel Erfgoed kunnen worden gerekend. Er zijn diverse verschijningsvormen: stellingmolen, standerdmolen, wipmolen, spinnekopmolen, tjaskermolen zijn enkele types. Molens kunnen ook naar hun functie worden onderscheiden: zo kennen we de oliemolen, de zaagmolen en de korenmolen. Een derde indelingscriterium is de vorm van de romp: rond, zeskantig of achtkantig.
Mobiel erfgoed; tot deze categorie behoren historische vaartuigen uit de pleziervaart en de beroepsvaart, stoomtreinen en dergelijke. Ook draaiorgels kunnen een monumentenstatus hebben.
Kastelen en buitenplaatsen; voor kastelen worden diverse benamingen gebruikt, zoals burcht, huis of slot. De term kasteel duidt op een combinatie van bewoning en verdediging. Na de opkomst van steden raakten kastelen in verval of werden verbouwd tot landhuizen. Vanaf de 17e eeuw werden buitenplaatsen gesticht door rijke kooplieden.
Kantoorgebouwen; de oudste kantoren zijn wellicht de ‘kamers’ van de VOC. Vanaf de 19e eeuw zijn op grote schaal kantoren en handelsgebouwen gebouwd; de architectuur van de vele dienstverlenende instellingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen, vormt een goede afspiegeling van de periode waarin ze gebouwd werden.
Industrieel erfgoed; bij deze categorie ligt de nadruk niet op de buitenkant, maar vooral op de functie die deze gebouwen en objecten hebben vervuld. Het meeste industrieel erfgoed dateert uit de periode 1850-1950. Voorbeelden zijn gemalen, mijnen, ja-knikkers, fabrieken, watertorens en pakhuizen.
Boerderijen; ook hier is de functie belangrijk voor het uiterlijk. Er zijn streekgebonden karakteristieke vormen. Gelet op indeling/ruimtegebruik, constructie en stallingswijze van het vee komt men tot vier hoofdgroepen: de Friese huisgroep, de hallenhuisgroep, de Zeeuwse boerderij of schuurgroep, en de zuidelijke huisgroep (met gesloten hoeves).
Archeologische monumenten; hiertoe behoren hunebedden, scheepswrakken, terpen, wallen, sporen van nederzettingen (brinken en kolken), wildgraven en grafheuvels.